Twee politieagenten, een vrouw en een man

20. We kregen de politie op bezoek

Alissa van den Berg

We kregen de politie op bezoek. Eén van de drie agenten was Nicole, een Nederlandse, leuk uitziende jonge vrouw van de Politieacademie. We kennen haar goed, omdat ze bijna dagelijks bij ons op school aan haar scriptie zit te werken. Ze wordt daarbij begeleid door Laura, die voorheen lesgaf aan de Politieacademie als gedragswetenschapper. Nicole is dus een bekend gezicht voor al onze leerlingen. Ze ging zelfs een keer mee als begeleider op excursie naar het Kröller Müller.
Op de dag van het bezoek kwam ze zoals afgesproken in uniform naar onze school. De typische zwart-neongele outfit die regelmatig opvalt wanneer je over straat loopt. Stevige broek met zijzakken, een holster met wapen erin en lange cirkelende draden tussen een oortje en een portofoon, ook ergens handig in een broekvakje gestoken. Los van dat uniform, was alles hetzelfde aan haar. Ze had haar sluike haar, dat het midden houdt tussen blond en rood, opgestoken zoals ze altijd doet. Haar gezicht had ze dezelfde aandacht geschonken als normaal. En ook haar uitdrukking was ook met dat serieuze pak eronder nog precies zo voorkomend, vriendelijk en zacht.
Je had de reactie van onze leerlingen moeten zien. In eerste instantie druppelden ze nietsvermoedend binnen als altijd, om dan ineens met dat uniform geconfronteerd te worden. Het was of ze tegen een muur op liepen. Iets veranderde in hun blikken, hun gedrag: de ogen van Y. werden groot van schrik; A. en T. bogen hun route na binnenkomst snel af naar rechts, waar de kapstok en de wc’s zijn, om zich daar een beetje te verstoppen. En I. en E. lieten hun hoofd hangen, als om hun gezichten zo min mogelijk zichtbaar te laten zijn.
Eenmaal in de les besprak ik de komst van de politie met mijn leerlingen. Wat ze kwamen doen en dat het goed was om ze na de pauze een paar vragen te kunnen stellen. Tijdens onze brainstorm vertelde S., een Turkse vrouw uit mijn groep, dat ze ‘s morgens was binnengelopen met haar vriendin. Bij het zien van Nicole in politiepak had die vriendin, geschokt, direct haar ID-kaart getrokken.
“Geen vreemde reactie,” vertelde S., “want in Turkije doet de politie heel rare dingen.”
Ze begon te vertellen over een situatie waar ze zelf bij betrokken is geweest.
Ze gaf les aan de universiteit van Istanbul. In de periode na de staatsgreeppoging – overigens allemaal bangmakerij, bleek achteraf – was het heel normaal dat er politiemensen rondliepen op de universiteit om eventuele problemen of vervelende situaties te kunnen melden. Deze agenten waren in burger. Studenten herkenden hen dus niet als politieagenten, en ook de docenten in eerste instantie niet – dat moesten ze gaandeweg maar ontdekken, via ongemakkelijke vraaggesprekken. Hoewel sommige docenten hun ongenoegen uitten over de aanwezigheid van die agenten, dronken ze regelmatig samen thee en konden ze eigenlijk ook wel goed met elkaar overweg.
Op een dag kwamen twee agenten bij S. op de werkkamer zitten. Ze had het druk en werkte door, maar raakte ook halfslachtig met ze in gesprek over de zogenaamde ‘één dollarkwestie’. Die kwestie houdt in dat er regelmatig biljetten van één dollar opdoken in tassen en tussen boeken van vooraanstaande mensen. Zo’n biljet in je bezit, gold voor de politie als direct bewijs van betrokkenheid bij grote terroristische organisaties. Het was briefgeld dat alleen rondging binnen het criminele circuit – in heel Turkije was het niet meer te krijgen, zelfs bij wisselkantoren niet, en zo wel, dan zou niemand het willen hebben. Talloze academici zijn direct opgepakt omdat er bij hen zulke biljetten werden aangetroffen. Zonder enige kans op verweer werden ze gevangen genomen op verdenking van medeplichtigheid bij de meest heftige terroristische misdaden.
S. en de agenten zeiden nog tegen elkaar hoe belachelijk het was dat dit in hun land gebeurde.
Vlak daarna moest ze even langs een collega, een kamer verder, om iets op te halen. Een kwartier later was ze terug. De agenten dronken hun thee op, zeiden gedag en vertrokken. Niks aan de hand.
“Maar later, toen ik thuiskwam, controleerde ik mijn tas en zag dat de rits van mijn portemonnee, die ik altijd dicht maakte, halfopen was. Toen ik erin keek, vond ik zo’n één dollarbiljet. Ik schrok. Ik wist meteen dat ik erin geluisd was. Het was ook nog een biljet uit de F-serie, waarvan ik wist dat die symbool stond voor de managers. De mensen met veel macht binnen zulke criminele organisaties.”
Ze vernietigde het direct. “Had iemand anders het vóór mij gevonden, dan was ik meteen opgepakt en gevangengezet en had ik nooit mijn onschuld kunnen bewijzen.”
Na die dag pakte ze haar spullen. Ieder notitieblok en boek keerde ze binnenstebuiten om er zeker van te zijn dat er niet nóg zo’n biljet was. Ze zag de agenten nooit meer op de universiteit, maar hoorde hoe rijk ze geworden waren. Ze kochten blijkbaar huizen en auto’s duurder dan betaalbaar voor mensen met een politiesalaris. Ze verhuurden hun gemeubileerde huizen ook nog. “Waarschijnlijk deden ze slechte dingen in ruil voor heel veel geld.”

Ik vind het een onvoorstelbaar verhaal, ik zal nooit meer zo’n dollarbiljet kunnen zien zonder eraan te denken.
Ik ben in elk geval opgelucht als ik in de pauze de geruststellende aanwezigheid van Nicole weer zie. Jonge kaas, vergeleken bij een hete peper. Bij ons zijn het toch meer de boetes en gestolen fietsen waar ik de politie mee associeer – de goudgebakken drumsticks en zwartgeblakerde spiesjes die over de schutting gaan bij uit de hand gelopen burenruzies.

← Terug naar columns