
17. M. met het trillende ooglid
Ik stel een vraag in de klas over iets moeilijks. Waarover – dat maakt niet uit voor het verhaal, het gaat erom dat het moeilijk was, belachelijk lastig.
Ik kijk M. aan om haar de beurt te geven. Haar ooglid begint te trillen, zoals altijd wanneer ze iets moeilijk of stressvol vindt. Het is haar rechteroog, links voor haar, en eenmaal trillend gaat dat oog echt bijna helemaal dicht. In het begin maakte ik me een beetje zorgen of het wel goed ging met haar, maar inmiddels kijk ik er niet meer van op.
“Ik weet het niet,” zegt ze afgemat. “Ik kan het niet. Echt niet.” Typisch, denk ik, want van alle leerlingen in mijn groep kan zij het juist het best, alleen heeft ze het minste vertrouwen. “Probeer het gewoon maar. Het hoeft niet meteen goed, het is een oefening,” zeg ik hoopvol en bemoedigend.
En jawel, na enige tijd rolt daar patsboem een volzin uit haar mond, langzaam maar zeker en hij is verdomme nog helemaal juist ook. Ik sta voor de klas te juichen.
M. heeft een ongelooflijke ontwikkeling doorgemaakt sinds ze bij ons op school zit. In het begin had ze last van depressies en kreeg ze er nauwelijks een zin uit, maar sinds een maand spreekt ze heel mooi en vloeiend Nederlands, en niet op de Jip en Janneke-manier, maar echt met bijzinnen, lastige constructies en specifieke woorden. Ik hoor haar praten en krijg het gevoel dat ik een huppeltje wil maken, een vreugdedans. Ze is de eerste bij wie ik het goed hoor en zie: dat ze erg veel leert en zelfvertrouwen opdoet – dat ze transformeert tot de vrouw die ze wil zijn, na lang een heel ander leven te hebben gehad als vrouw in Iran.
Niet dat ze nog geen woord Nederlands kon toen ze begon, ze wist eigenlijk al best veel. Ze kende een boel grammatica en woorden, maar was vooral eindeloos onzeker. Daardoor durfde ze niet goed, en die faalangst vermomde zich als onkunde.
Ik vond het mooi om te zien hoe haar leerproces verliep bij haar, omdat ik me er erg in herkende. Ze is al net zo’n perfectionist als ik. Lessen neemt ze als een prooi: ze wil alles helemaal verorberen – tot dubbele betekenissen, rare fratsen en structuurkwesties aan toe – alleen, uitgebreid en in stilte. En ze komt pas naar buiten wanneer ze het gevoel heeft dat ze het echt helemaal tot zich heeft genomen en zich zeker genoeg voelt het in de praktijk uit te proberen.
Geen haar ben ik anders als het om dingen gaat die ik echt onder de knie wil krijgen. Op die manier heb ik ook van alles geleerd in mijn leven, zoals pianospelen. Ieder stuk opnieuw leek onmogelijk en sleepte me door fasen van totale identiteitscrises heen. Ik kan dit niet, waarom dacht ik dit ooit te kunnen, hoezo klinkt dit maar niet zoals het hoort te klinken, hoe krijgt een mens zo’n pianostuk überhaupt ooit in de vingers met die verschillende partijen voor links en rechts. Net als met taal, moest er zo veel tegelijk ingestudeerd worden en die zaken moesten na eindeloos gevogel ook nog vloeiend samenkomen.
Tot er op een dag een wonder leek te gebeuren. De volgorde van akkoorden, noten en vingerzettingen waren in de motoriek van mijn handen gesleten. Ineens vloog ik over de toetsen heen, vol bravoure en overgave, het ondenkbaar vindend dat het me eerder niet lukte. Dat was natuurlijk helemaal geen wonder – dat is gewoon wat er gebeurt als je ergens voldoende tijd en energie in steekt: je leert het. Overigens, leer ik er nooit op te vertrouwen dat zulke processen goedkomen, ook al is dat iedere keer het geval – praat me niet over schrijven: iedere keer beland ik weer in die crisis van het lukt niet, iedere keer weer.
Bij M. heb ik dit van een afstand mogen aanschouwen. In de eerste weken in de klas klapte haar mentale koffer met Nederlandse woorden helemaal dicht. Ineens had ze een boek met tekst en uitleg en zag ze wat ze allemaal niet wist. Ze ging zelfs twijfelen over de dingen die ze wél wist. De moed zakte haar in de schoenen. Ze viel bij iedere beurt terug op Farsi of Engels. Na anderhalve maand zei ze meer Engels te leren op school dan Nederlands. Dat nam ik persoonlijk natuurlijk, perfectionist als ik ben.
Na een tijdje begon ze meer te durven, maar nog zonder het gewenste resultaat. Ze probeerde het wel echt. Ze begon met een zin: “Ik…” – dacht dan heel lang na, koos dan een werkwoord: “wil…”, en dan zag ik achter haar trillende ooglid een rolodex van mogelijke woorden voorbijkomen, en in dat dolgedraaide zoekproces strandde ze met een zucht: “Nee, ik kan het niet.” En waar medeleerlingen gewoon met vragende blik potentieel goede Nederlandse woorden begonnen te strooien wanneer ze de beurt kregen, was het voor haar juist het juiste woord op de juiste plek dat telde, en zo lang dat niet lukte, was ze niet tevreden.
Ik stelde haar gerust door te zeggen dat het zo werkt met leren: eerst word je je bewust van hoe weinig je weet en dat duurt dan een hele poos, waarin je heel veel leert, en dan komt er ineens een omslag, een groter gemak, meer binnen handbereik, en daarmee: het zelfvertrouwen om het te doen. Dan ineens kun je het. Ineens lukt het je. Ze keek terug met een moeizaam gezicht.
Gelukkig heb ik gelijk gekregen, want stel je voor dat dat niet zo was geweest? Wat had ik dan gedaan? Misschien was ik dan nog wel meer aan mezelf gaan twijfelen – of mijn aanpak wel werkt, of ik haar wel genoeg uitleg heb gegeven, of ik, ik, ik, meer had kunnen doen, of ik het wel in me heb om een goede docent te zijn, of ik dat vak überhaupt ooit wel onder de knie krijg.