Een foto van de IJssel bij Deventer

8. M. aan de IJssel

Alissa van den Berg

Aan M. zie je altijd direct hoe ze zich voelt. Ze straalde toen ze in januari voor de klas stond en vertelde over haar geboorteland Iran. Terwijl ze sprak zag ik beelden voor me van een rijk en vruchtbaar land met in het noorden meren en bossen, in het zuiden de Perzische golf en langgerekte, met rood zand bedekte stranden. In het oosten woestijn en in het westen grote, groene, hoge bergen. Ieder deel van het land staat bekend om andere producten: citrusvruchten, dadels, olijfolie, saffraan, thee, tapijten. Goud vind je er ook.
Omdat ze daar weg moest, is ze vaak verdrietig. Al in de eerste week, toen ik alleen nog maar haar naam kende en wist dat ze in mijn groep zou komen, zag ik haar voor het eerst huilen. Het nam me gelijk voor haar in. Mpanzu Bamenga van D66 vertelde zijn vluchtverhaal, gelukkig in zijn geval met goede afloop. Het raakte haar en riep allerlei gedachten bij haar op, over haar familie, haar geboortestad Teheran, haar nog onwennig voelende en onbestemde lot hier in nieuw Nederland. Ze wacht nog op een status en dat is onzeker en kan lang duren, omdat Nederland Iran niet beschouwt als onveilig.
Vanaf het begin was M. ondanks alles ontzettend gemotiveerd. Ze maakte toetsen zonder fouten. Ze hielp me in de les door zo nu en dan iets te vertalen naar het Farsi. Ze nam de tijd om Nederlands te spreken, en dan rommelde ze lang aan, maar rolde er toch een magisch mooie zin uit. Maar in december, een natte maand waarin het iedere dag al donker leek te worden nog voor het goed en wel licht was, begon ik me zorgen te maken om haar. De beginnersglans was eraf. Bleek en passief hing ze boven haar boek. Ik vroeg haar voorzichtig hoe het ging. Ze vertelde me hoe erg ze haar moeder en zussen miste en dat ze nauwelijks kon leven met de onzekerheid over haar toekomst. Leren kon ze niet, haar hersenen waren vol. En wat duurde het hier lang en wat wist ze weinig. Ze had net te horen gekregen dat de boot, waarop zij en pakweg 75 andere vluchtelingen gedurende een jaar door de gemeente Deventer op de IJssel werden gehuisvest, als opvanglocatie zou worden opgeheven. In januari moest iedereen zijn spullen hebben gepakt en weg zijn. Maar waarheen?
De kerstvakantie begon. Twee weken geen les. Terwijl mijn huis zich vulde met dampende creusetpannen, meringuekrullen en flessen wijn, dacht ik aan mijn leerlingen in hun koude azc-kamers en gedeelde minikajuiten. Ondertussen hoorde ik op het nieuws vaak over de IJssel, die door de regen historisch hoog was komen te staan. Rond de kerst leek de rivier vóór de jaarwisseling te zullen overstromen.
Halverwege de vakantie moest ik in Amsterdam zijn. Ik reed de A1 op bij Deventer. Links en rechts van me zag ik de IJssel, breder dan ik ooit had gezien. Boomkruinen staken her en der nog maar net boven het wateroppervlak uit. Ik voelde hoe ik mijn adem inhield.
Later ging ik kijken bij de vluchtelingenboot. Die lag eerst nog een beetje verstopt – de kade bij Pothoofd is hoog en de IJssel stond het hele najaar laag. Je moest vanaf de kade een stap omlaag het bovendek op zetten. Van M. had ik begrepen dat je vanuit alle ramen in de boot aan de kadekant direct tegen het grijze beton aankeek. Maar in december was de boot, opgestuwd door het hoge water, als een groot huis boven de kade uit komen rijzen. Daar lag hij nu, pontificaal in het zicht, ineens onderdeel van een van de mooiste plekken van Deventer.
Begin januari einde middag keek ik naar buiten, en het bleek nog te kunnen: het was gestopt met regenen. Boven de bomen verderop zag ik voor het eerst in maanden de schemerige lucht roze en paars kleuren, en ergens in mijn buik vonkte er energie, hoop en zin.
Hoe luidt die uitdrukking ook alweer – vroeg ik me af, omdat ik het na de vakantie aan mijn leerlingen wilde leren – avondrood: slecht, of juist mooi weer aan boord? Ik zocht het op en het antwoord stelde me gerust.

← Terug naar columns