Een woedende vrouw met een telefoon

16. Iemand moet het doen

Alissa van den Berg

Ze is boos. Ik zie het aan alles. De strijdlustige manier waarmee ze tijdens onze vergadering aantekeningen neerpent in haar notitieboek. Hoe vol intentie haar stem is als ze praat en hoe rood ze daar soms bij wordt en hoe dat haar geen ene reet interesseert. Ze is boos tot in de punten van haar donkerbruine, slordige haren, die zich nauwelijks in een knot laten dwingen. Bij ieder trefzeker woord zwiert die knot heen en weer. Ze is boos, en het is prachtig om te zien.
Ik ken Laura nu vijf jaar, zo lang als mijn zoon oud is. Al meteen wist ik dat ze een activist is zoals ik nooit zou kunnen zijn. In sommige vrienden vind je overeenkomsten, anderen vullen je aan – Laura liet zich op beide fronten gelden, en ik wist direct dat ik haar bij me in de buurt wilde houden.
In die tijd was ze net weg bij haar oude werk – een tbs-kliniek voor mannen met een psychiatrische beperking. Ze vertrok uit frustratie. Ze zag van alles dat anders moest en ze was nog bereid ook om die zaken aan te pakken, maar ze kreeg niet het mandaat om daadwerkelijk iets te dóen.
Mandaat – dat is nu helemaal haar woord. Altijd als ik het ergens geschreven zie staan, hoor ik het haar zeggen.
Op haar laatste dag reed ze weg uit Borne en zag ze een man lopen. Een opvallend vreemde eend in de dorpse, Oost-Nederlandse bijt: groot, donker, eenzaam, verwilderd, met in iedere hand twee volle vuilniszakken. Hij moest wel net ontslagen zijn uit de gevangenis, redeneerde ze. Ze gooide het stuur van haar oude Volvo om, reed terug, stopte naast hem en dook over de passagiersstoel heen om de deur aan zijn kant open te gooien. “Stap in”, riep ze. “Waar moet je heen?” Ze zette hem op de trein. Wie zou het doen?

Een paar jaar later, 2022. Het was op het nieuws: de drukte in Ter Apel vloog compleet uit de bocht. Laura kon het niet aanzien en ging met haar moeder Sanne, van wie ze het strijdvaardige gen overduidelijk in zich draagt, die kant op om dikke jassen, koffie en soep te brengen. In de vrieskou sprak ze met iedereen in de lange rij vluchtelingen. Ze hoorden hoe die mensen dagen, weken, soms maanden daar moesten wachten.
Later dat jaar werden er zo’n vijfenzeventig vluchtelingen opgevangen in Deventer op een boot bij Pothoofd, aan de IJssel. Zodra Laura en Sanne er lucht van kregen hoe spartaans die mensen erbij zaten, deden ze alles om te hulp te schieten. Ze sprokkelden schoenen en warme kleren in alle soorten en maten bij elkaar, regelden brillen, zeep, tandpasta, romans, leerboeken, sportkleding, spelletjes. Vervolgens gingen ze sportlessen verzorgen, bezoekjes aan de kapper, afspraken bij tand- en huisartsen, uitjes naar de bibliotheek en zochten ze vrijwilligers voor Nederlands les. Een jaar lang deden ze dit fulltime, vrijwillig. Naast ander werk dat het broodnodige geld binnenbracht. Ik zeg dit niet om hen neer te zetten als weldoeners, maar dat ze er veel voor over hadden, is wel duidelijk. Had ik zelf ooit iets zo volmondig en belangeloos gedaan?
In de zomer van 2023 kreeg ik een bericht van haar. Typische Laura-stijl. Weinig decoratie, puur inhoud. “Wil je docent Nederlands worden? Ik en Sanne gaan een school voor vluchtelingen oprichten.” Ik hoefde daar geen twee keer over na te denken.
Maar hoe dat dan precies zou gaan – dat moest ze nog allemaal rondkrijgen.

Ik wachtte af en kreeg zo nu en dan een update. Van de gemeente hadden ze de lijst gekregen met namen van vijfenveertig vluchtelingen, potentiële leerlingen. Ze kwamen uit verschillende landen: van Afghanistan tot Jemen en Syrië, van Iran tot Pakistan en Rwanda. Soms stond er bij de naam een nummer of een adres. Maar vaak ook niet. “We hebben ze echt geprobeerd te bereiken”, had de gemeente Laura en Sanne toevertrouwd. “Meerdere brieven gestuurd.”
Welke verse vluchteling kan er nou een brief in het Nederlands lezen? Laura en Sanne waren inmiddels op de hoogte van hoe de gemiddelde vluchteling er hier bij zit. Tot ze een status hebben, hebben ze geen recht op taalles of wat dan ook, en tegen de tijd dat ze dat wel hebben, hebben ze zo lang gewacht dat ze tot op het bot gedemotiveerd zijn. Ze spreken geen woord Nederlands, sommigen kunnen niet eens hun naam schrijven. Ze hebben geen geld, laat staan een sociaal netwerk en ze vinden geen aansluiting bij de lokale samenleving. Sommigen zijn zo depressief, die komen hun bed niet eens uit.
Ze stapten samen op de fiets en gingen alle asielzoekerscentra in de regio af. Ze regelden tolken, vroegen bij balies, klopten op deuren, spraken asielzoekers en vroegen die mensen weer naar andere namen. Vonden ze het mens dat bij de naam hoorde niet, dan zochten ze door tot dat wel zo was. Uiteindelijk vonden ze ze alle vijfenveertig. Tegelijkertijd schreven ze een plan en een offerte om een school te openen en lobbyden bij de gemeente tot die het uiteindelijk goedkeurde. Een pand in de binnenstad werd gegund en vijftig tafels en stoelen werden gehosseld bij het Saxion. Ik hielp nog een massief barmeubel van Apeldoorn naar Deventer te krijgen in een aanhanger die bijna bezweek onder het gewicht.
Nog geen twee weken en vijfenveertig intakes later gingen we van start.

Inmiddels zijn we bijna zes maanden onderweg en ik zie gelukkig dat Laura nog steeds boos is. Bozer misschien zelfs. En niet zomaar boos – echt kwaad. Zo verontwaardigd dat haar volle wenkbrauwen ernaar zijn gaan staan. In de vorm van een driehoek: met de hoop omhoog, dan omlaag – de desillusie.

Twee weken terug stond er een meisje van negentien, S., uit Pakistan plots op uit mijn klas tijdens de les. Ze werd gebeld. Later kwam ze terug naar binnen, en zei ze met een compleet verslagen gezichtsuitdrukking: “Ik moet gaan. Ik moet verhuizen naar Wageningen.” Nog voordat ze haar hele verhaal had kunnen doen, zat Laura al met haar telefoon in haar hand, tien tabs open op haar scherm. Dit was verdomme volledig tegen de afspraken in. Iedereen die nu bij ons op school zit, zou in Deventer blijven, minstens tot het einde van het jaar. De gemeente had dat tóegezegd. We kunnen het die mensen toch niet aandoen continu te verhuizen? Zo bouwen ze niets op, het is verdomme onmenselijk.
S. moest terugkomen. Haar kamer tot die tijd vrij blijven. Zo moest en zou het worden geregeld.
Met die boodschap belde Laura met het COA, de gemeente, de wethouder, wie er dan ook nog meer verantwoordelijk gehouden kon worden, telefoon tussen schouder en vuurrode wang geklemd. Haar stem luid en streng, ondertussen bezeten aantekeningen typend. De volgende dag was ze haar stem helemaal kwijt.
Hoe boos je moet zijn om verandering in het systeem teweeg te brengen, weet ik niet. We wachten nog steeds tot S. terugkomt.

← Terug naar columns