
15. Hee schatje
“Het was raar”, vertelt N. in de klas, en hij kijkt onzeker maar begint ook al te lachen als hij terugdenkt aan het verhaal dat hij gaat vertellen. Hij was samen met klasgenoot H. bij de Dirk geweest. Hijzelf kocht een flesje cola en een brood. H. kwam voor een net sjalotten. Er was een vrouw voor hen bij de kassa die blijkbaar iets vergat in te pakken. Ze wilden haar helpen, zegt N., “maar… niet goed. Niet goed.”
N. was als een gek door de winkel gaan roepen: “Vrouw!”
Tegelijkertijd schreeuwde H: “Dams!”, terwijl hij het vergeten pak Conimex in de lucht hield.
De vrouw voelde zich blijkbaar niet aangesproken. Ze verliet de winkel zonder ook maar om te kijken.
Iedereen moest lachen.
De Arabische A., een jonge, lange adonis met haar tot op zijn schouders die had zitten luisteren naar het verhaal, zei met een air van alwetendheid: “Nee, nee, je moet zeggen: hee schatje!”
In de pauze besprak Arjuna deze anekdote met ons. Als taaldocenten vonden we het grappig, als vrouwen ook een beetje lastig. Vrouw als aanspreekvorm – te algemeen, dus altijd ineffectief, en ook ietwat te directief. Dams? Gewoonweg onduidelijk, tenzij je iemand moet hebben die toevallig Dams als bijnaam heeft.
En hee schatje? Oh nee, zei Laura vol afgrijzen: “Was ooit leuk misschien, maar als iemand dat nu naar me roept? Dan draai ik me met een siddering van afkeer om en maak ik me zo snel mogelijk uit de voeten.”
“Moeten we die mannen hier op school niet een keer vertellen hoe je een vrouw normaal aanspreekt?” zei Arjuna. Zij liet me laatst ook al een screenshot zien van een appje van een van haar leerlingen, die een onbekend meisje via googletranslate de liefde had willen verklaren en wilde verifiëren of het een goede zin was. Er stond iets pompeus als: ik tatoeëer je naam op mijn hart zodat ik de pijn kan voelen van mijn eeuwige liefde voor jou.
Sanne grinnikte maar keek direct daarna weer ernstig. “Het is denk ik wel iets waar we wat mee moeten. Al die mannen krijgen nu taalles van vrouwen, terwijl ze gewend zijn dat die thuisblijven om voor het eten en de kinderen te zorgen. Dat is wennen voor ze. Ik merk het ook in mijn klas. Ze zien je óf als mogelijke geliefde óf als surrogaatmoeder.”
Laura zat inmiddels wijdbeens achter haar bureau. “Een les dus misschien over beleefdheidsvormen, over hoe je vrouwen in Nederland op een respectvolle manier kunt aanspreken?” Ze schoot overeind en maakte een aantekening. “Gaan we regelen.”
Daarna vertelde Sanne over de jongens en mannen in haar klas. Het zijn er een boel en sommigen sturen haar wel eens berichten – appjes waarvan de toon het midden houdt tussen moederliefde en pure verafgoding. “We willen ze bijbrengen hoe het werkt in Nederland, maar ze ook niet helemaal veranderen. Ze zijn ook zo lief en hartstochtelijk, daar zouden de meeste Nederlandse mannen nog best wat van kunnen leren.”
Ze pakte haar telefoon en scrolde door haar berichten heen, er gleed een lach over haar gezicht. “Moet je nou horen. Dit bericht kreeg ik van T. ‘Je bent een geweldige dame die alle waarden van menselijkheid, verfijning en moraal met zich meedraagt.’ Dat is toch hartstikke leuk?”
Daar waren we het allemaal wel mee eens.
“Of deze”, ging ze verder. “Toen ik ziek was. Zelfde jongen. ‘Goedemiddag mevrouw, ik wens u herstel en alle gezondheid en welzijn. Ik hoop dat u goed voor uw gezondheid zorgt, en als u iets nodig heeft, ben ik in de positie van uw zoon en kan ik elk moment aanwezig zijn.’ In de positie van uw zoon – dat is toch geweldig?”
Dat was zeker.
“Of nog zo een, van toen een van mijn leerlingen overstapte naar een andere opleiding bij Windesheim. ‘Goedemorgen mevrouw. Jij bent mijn moeder en ook mijn leraar, en ik heb geen afscheid van je genomen omdat ik je altijd zal komen bezoeken, en wat je ook zegt, ik zal je rechten niet vervuilen.’”
Nee, dat soort poëzie is inderdaad iets waar je vanaf moet blijven. Ze moeten blijven zoals ze zijn, hooguit bijgeschaafd, gepolijst.
Die middag kwam ik thuis bij mijn eigen man. Hij zwaaide de buitendeur al voor me open en riep: Hee tjappie.