De toren van Babel

9. Geen geld voor lopen

Alissa van den Berg

Tijdens het leren van een taal kunnen mensen zo grappig zijn zonder dat ze het door hebben.
Zoals afgelopen dinsdag. Ik geef mijn leerlingen een oefening. Ze moeten doen alsof ze via whatsapp een eetafspraak willen maken met een vriend, huisgenoot of partner. De een moet in het gesprek aangeven dat hij of zij te druk is om boodschappen te doen, maar wel wil koken, en vraagt de ander dan naar de supermarkt te gaan. De ander moet daar dan op reageren.
Ik laat de leerlingen voor het bord komen en hun berichten aan elkaar opschrijven. Bij de meeste leerlingen gaat dit precies zoals je verwacht. Er worden zinnen gemaakt – soms verrassend goede, soms volstrekt onbegrijpelijke – er wordt gevraagd hoe het met de ander gaat, er wordt geantwoord: ‘ik ben goed’. Het regent het woord ‘kip’, er worden ingrediëntenlijsten voor biryani of döner uitgewisseld, ‘houd jij van pittig’, ‘ja’, ‘komt goed’, het bord staat vol hanenpoten en spelfouten maar het maakt niks uit, er wordt vriendelijk afgesloten met ‘groetjes’, ‘tot straks’ of ‘doei’.
M., een verlegen Turkse man die nog niet zo lang in mijn klas zit, gedraagt zich iedere keer dat ik iemand de beurt wil geven heel onopvallend. Hij kijkt naar zijn handen, vouwt het uiteinde van zijn broek om, strikt zijn veters terwijl dat niet nodig is. Ik realiseer me dat ik maar vier totaal willekeurige dingen over hem weet. Dat hij kaal is en niet zo spraakzaam, ligt voor het oprapen, maar ik heb ook begrepen dat hij graag piloot had willen zijn in plaats van stedelijk ingenieur en dat hij belegen kaas en honing op brood onweerstaanbaar lekker vindt.
Als ik hem vraag om naar voren te komen samen met een andere leerling, de welbespraakte T., wil hij er eerst onderuit. Hij blijft gewoon zitten, glimlacht en schudt zijn hoofd, als om de verplichting van de opdracht vriendelijk van zich af te schudden. Maar ik gebaar bemoedigend dat hij op moet staan en geef hem direct de stift van het digitale bord terwijl hij zich schoorvoetend naar voren werkt. T. begint. Hij schrijft:
Hi M., hoe gaat het? Ik zou boodschappen doen en koken, maar ik heb het druk en kan geen boodschappen doen. Heb jij tijd om boodschappen te doen? Groetjes, T.
M. maakt omstandige bewegingen voor het bord, strijkt met twee handen over zijn gladde hoofd en zucht een paar keer diep. Een paar keer brengt hij zijn pen al voor het bord, laat zijn arm dan toch weer hangen, probeert het dan opnieuw. Wanneer hij eindelijk begint te schrijven, zie ik gelukkig dat hij het zichzelf niet al te moeilijk maakt.
Dat is goed, schrijft hij. Hij draait zich om en trekt zijn wenkbrauwen op. “Wil je niet meer weten van je vriend?” moedig ik hem aan. Hij draait zich weer om. Voorzichtig komt er uit zijn pen: Wat ik moet halen?
Nadat ik hem heb verbeterd, pakt T. de pen over en schrijft een lange lijst van ingrediënten voor hem op. Ik heb nodig:

1 kilo rundvlees
2 kilo witte bonen
tomaatpuree
chili
basmati rijst
wat uien en olie

T. wappert zijn hand met een trotse blik en maakt een floepend berichtenwegstuurgeluid.
M. denkt lang na. We wachten geduldig, maar in spanning, af. Na ruim twee minuten zet hij de stift tegen het bord.
Het is een goede lijst, schrijft hij, maar ik heb geen geld. Kun jij geld overmaken?
De hele klas lacht.
T. kijkt hem aan, en dan naar mij. Hij zegt: “Ja, ik wil doen, maar hoe? Ik heb ook geen geld!”
Iedereen moet nog harder lachen.
T., de gewiekste kerel, gaat verder met schrijven.
Dan laten we naar onze docent gaan voor eten.
Sommigen schateren inmiddels.
Ja, pakt M. het weer over. Het is een heel goede idee, wij samen naar docent te gaan. Maar hoe wij daar komen?
Beide mannen draaien naar me toe en kijken me uitdagend aan.
“Ik woon in Gorssel, tussen Deventer en Zutphen in”, zeg ik. “Jullie zijn welkom hoor!”
T. neemt weer de pen.
Met bus?
Maar ik heb ook geen geld voor bus, reageert M. daarop opnieuw.
Met fiets?
Ik heb geen geld voor fiets.
Lopen?
Ik heb geen geld voor lopen.
Oké stop maar, we nemen pauze.

← Terug naar columns